Ik ben nooit bang geweest in het duister of in de diepe dalen van het leven. Ik was bang voor het uitzicht op de toppen van datzelfde leven. Ik heb geen hoogtevrees maar vrees om te vallen. De fundering van mijn leven is gebouwd op onstabiele grond in de schaduw van deze berg. Een huis waar nooit een dak op heeft gezeten, de muren altijd onaf zijn geweest. Van deze grond kon ik niet vallen en waande ik mij veilig. Ik vocht tegen monsters, het duister. De eindeloze regen die door het dak viel, tot ik uitgeput was.
Ik bouwde mijn eigen huis op een lange tocht naar boven uit de schaduw. Niet bovenop de top, maar ergens in het midden. Met uitzicht op die eens onbereikbare top en dat huis in de schaduw. Waar het soms ook regent of de mist overtrekt. Maar waar ik ook de zon kan voelen. Daar waar de bomen van kleur veranderen met elk nieuw seizoen. Een huis gevuld met de lach van een kind, waar de muren sterk zijn. Hier kan ik schuilen als het regent.
Ik verlangde wel eens terug naar dat huis in de schaduw. Maar ik bezoek het steeds minder vaak. Soms geef ik de sleutel aan iemand anders. Als ik het bezoek kijk ik er in stilte naar en probeer ik het niet langer te repareren. Zonder mijn aandacht zal het verder instorten, opgeslokt worden door een wildgroei aan mooiere dingen. En dat wat overblijft breekt mijn val, als ik val.
🤍
Reacties
Een reactie posten